Bediening en onderhoud

Hier kunt u lezen hoe een IP-systeemtelefoon wordt vervangen of verplaatst en hoe het communicatiesysteem of AIN kan worden uitgebreid met meer IP-systeemtelefoons.

Eerste-ingebruikname en opnieuw opstarten

Het opnieuw opstarten van de IP-systeemtelefoons initialiseert de lokale software en logt de telefoon weer in op de Master.

U kunt een herstart activeren via het Offlinemenu of door de voeding kortstondig te onderbreken.

Note:
  • Er kunnen geen gesprekken worden gevoerd tijdens de herstart
  • Een eerste-ingebruikname van de IP-telefoon reset alle adressen.

U kunt een eerste-ingebruikname via het lokale configuratiemenu "Lokale-telefoonconfiguratie" op de telefoon activeren of met de volgende procedure:

  1. Koppel de voedingskabel van het IP-systeem los.

  2. Houd de Correctietoets ingedrukt en sluit tegelijkertijd de telefoon opnieuw aan op de voeding.

    Het opstartmenu wordt weergegeven.

  3. Druk op de “7”-toets.

    De telefoon wordt gereset naar de initialisatietoestand en opnieuw opgestart.

Een IP-systeemtelefoon vervangen

De onderstaande instructies beschrijven de procedure voor het vervangen van een IP-systeemtelefoon.

  1. Wis het MAC-adres van de vorige telefoon in de communicatieservers’ terminalconfiguratie ( =32, instelling MAC-adres).

  2. Verbreek de voeding van all IP-systeemtelefoons.

  3. Adresseer de vervangende telefoon "IP-systeemtelefoons handmatig adresseren".

  4. Registreer de nieuwe telefoon "IP-systeemtelefoons registreren op de communicatieserver".

  5. Voer een verbindingstest uit.

Verbind de IP-systeemtelefoon elders

In de onderstaande instructies wordt uitgelegd hoe u het verbindingspunt van een IP-systeemtelefoon kunt wijzigen zonder het telefoonnummer, de gebruikersnaam en de terminalinstellingen te wijzigen. De communicatieserver hoeft niet buiten gebruik te worden gesteld. Hiervoor gaat u als volgt te werk:

  1. Verbreek de voeding van all IP-systeemtelefoons.

  2. Sluit de IP-telefoon op de nieuwe locatie aan op de voeding en het IP-netwerk.

  3. Als de telefoon statisch is geadresseerd en de nieuwe locatie bevindt zich op een ander subnet, dan moet u de IP-adressering aanpassen "Adresseringsmethodes". In alle andere gevallen is deze stap niet nodig.

  4. Voer een verbindingstest uit.

Een extra IP-systeemtelefoon in gebruik nemen

Controleer de volgende uitbreidings- en ontwerpbeperkingen voordat u een andere IP-systeemtelefoon in gebruik neemt:

  • Maximum aantal systeemtelefoons

  • Beschikbare VoIP-kanalen

  • Beschikbare bandbreedte in alle betrokken IP-netwerkonderdelen.

Hiervoor gaat u als volgt te werk:

  1. Creëer de terminalgegevens op de communicatieserver en wijs deze toe aan een gebruiker.

  2. Adresseer de telefoons "Adresseringsmethoden"

  3. Registreer de telefoons "IP systeemtelefoons in de communicatieserver registreren"

  4. Controleer de instellingen van de bandbreedteregeling met betrekking tot de nieuwe IP-systeemtelefoons (=q2).

  5. Voer verbindingstest uit.

Softwareupgrade op de IP-systeemtelefoon

Het softwarepakket voor de communicatieserver omvat ook de applicatiesoftware voor de IP-systeemtelefoons. De communicatieserver update de applicatiesoftware voor de IP-telefoons.

De opstartsoftware wordt gelijk met de toepassingssoftware geüpdate.

Informatie over de huidige softwareversies vindt u in het offlinemenu of op de webinterface van de IP-telefoons.